Schoolmeesters

In het stuk “Onderwijs in vroegere tijden” heeft u kunnen lezen hoe het onderwijs zich in algemene zin in Nederland heeft ontwikkeld. Hier gaan we nader in op de schoolmeesters die les hebben gegeven in Grou. We beperken ons daarbij tot de periode tot begin 20ste eeuw.

We lazen al in “Onderwijs in vroegere tijden” dat ook in Friesland het onderwijs geheel uitging van de rooms-katholieke kerk. In 1580 werd de rooms-katholieke leer afgeschaft en was alleen de gereformeerde religie toegestaan. Hoewel de kerkleer aanmerkelijk veranderde, bleef het beginsel “school nauw verbonden met kerk” bestaan. De schooldienaar, die tevens kerkdienaar was, stond uitsluitend onder toezicht van de predikant en de kerkenraad.

Geale Douwes, rooms-katholiek en “coster”, is volgens de archieven de oudst bekende schoolmeester in Grou. We schrijven 1536. In 1580, na de reformatie, is Rijenck Doijtiesz de eerste “gereformeerde schoolmeester en coster” in Grou. Uit de Rentmeestersrekening van 1572/1673 blijkt dat hij toen reeds “coster” was. Hij is dus naar de Hervormden overgegaan. Niet bekend is hoe lang hij hier heeft gestaan. In 1588 vinden we hier Jeronimus Buwesz als schoolmeester. In 1596 geeft hij les in Oudeschoot. Omstreeks 1594 is benoemd Joannes Beetgumanus. Hij was tevens Notaris Publicus, een post die door schoolmeesters in die dagen wel meer werd waargenomen. In 1615 en 1621 vinden we hem nog als Notaris te Grou, maar al in 1610 is Feicke Feikesz Schilcampius ‘schoelmeester’ te Grou.

Van januari 1626 in ieder geval tot 30 mei 1657 was Claes Hettesz schooldienaar. Hij is in 1657 of 1658 overleden. In oktober 1671, maar waarschijnlijk al eerder, was Pijtter (of Petrus) van Asperen schoolmeester en ontvanger. Van 1661-1670 komt hij ook voor als ‘gezworen clerq’ ter secretarie. In 1692 en later is hij ook één der mederechters (wethouders) van Idaarderadeel. Door het toenemen van zijn werkzaamheden droeg hij, met goedvinden van de stemgerechtigde ingezetenen, omstreeks 1680 het schoolmeestersambt over aan zijn zoon Jan Pijters van Asperen. Deze Jan Pijters is de eerste die ook specifiek aangeduid wordt als organist. Hij overleed waarschijnlijk in 1714, want op 19 maart 1715 was Sijmon Wiltjes schoolmeester en organist. Ook in 1720 komt hij nog voor in deze functie. In september 1727 was Douwe Aelses Rollema zijn opvolger. Hij heeft meer dan 40 jaar, tot zijn dood in 1768, de school bediend. Ook hij bekleedde weer de post van ontvanger.

Op 25 mei 1768 werd door de stemgerechtigde ingezetenen (landeigenaren) benoemd Hendrik Bartels Idzerda van Huizum, met een traktement van 200 caroliguldens per jaar. Het schoolgebouw stond toen, evenals in de meeste dorpen, aan het kerkhof. In 1807, hij was toen hoogbejaard, legde hij zijn functie neer.

Joost Halbertsma geeft in zijn stuk “De Oude Scholen” een beschrijving van de werkzaamheden (en werkwijze) van meester Idzerda.

In mijne kindertijd was de dorpsmeester de vrijmachtige schoolmonarch zonder iets, wat naar een schoolopziener geleek, boven zich te hebben. Hij was geboortig aan de grenzen van Oost-Stellingwerf  en daar hij het Stad-Friesch sprak met eene lichte tint van den Drentschen tongval viel hem de eernaam te beurt van de ‘âlde Poep’. Evenwel, hij was een man van een geregeld en geheel onbesproken gedrag, wel onverstandig gestreng, maar altijd stipt op zijn uur en getrouw op zijn post, wijdde hij zijn leven onverdeeld aan het onderwijs der jeugd, gelijk het volgens zijne overtuiging moest worden ingericht. Hij had ook kundigheden genoeg voor de vereischten van het toenmalige onderwijs. Hij leerde eene goede duidelijke hand schrijven en die lang genoeg bij hem bleven werden uitmuntende rekenmeesters; twee zaken, die voor ieder burgerkind in het algemeen en bovenal voor de kooplieden van ’t dorp in het bijzonder grote waarde hadden. Doch wat hem eigenlijk ontbrak dat was de takt, het onwaardeerbare talent om met jongens te kunnen omgaan, en zich bij zijne jeugd bemind te maken; wat hij met verstandigen ernst of zachte toespraak kon verwerven, eischte hij stug en streng met onverbiddelijk geweld en alle tegenwerpingen beantwoordde hij met de plak of de bullepees, wier bewijsgronden bij den palm mijner rechterhand en mijnen armen mageren rug nog in levendige herinnering zijn. Dit berokkende hem zelven ook nogal onaangenaamheden. Als zijne hand wat zwaar gevallen was, gelijk hij zich uitdrukte, kwam de vader van het gebeukte kind wel eens met gebalde vuisten voor zijne deur om voldoening te eischen.

Meester Idzerda was geheel alleen over de scholieren eener bevolking van 1400 zielen. Hij leerde het A-B aan de kleinen, het spellen en lezen aan de volgenden, het schrijven en rekenen aan de meer gevorderden en in tusschen ogenblikken versneed hij zelf ook de pennen voor geheel de school. Hij alleen deed dit alles, zonder dat er ooit spraak was geweest van een ondermeester, en wie dit in aanmerking nam moest inderdaad verbaasd staan, hoe een enkel man de behoeften eener zo talrijke bevolking aan de kunst van lezen, schrijven en rekenen zo goed en zo algemeen voldoen konde. De enigste hulp, welke hij inriep, was die van den besten schrijver zijner school, die hem voorbeelden schreef, welke de anderen naschreven. Aan zijne schoolmeesters-waardigheid paarde zich die van voorzanger en de plicht om de dorpsklok op te winden en te luiden, het welk behalven eenmaal ‘savonds daags twee maal onder den schooltijd plaats greep. Ook deze laatste last droeg hij over aan een paar der meest gevorderde leerlingen. Hij  leerde ons spellen op de door de oudheid geijkte wijze  en stelde zich het practische doel voor om den leerling bij het schrijven van een woord het uitkiezen der letteren te leren (spellen), en daar in zal wel niemand ontkennen dat het slaagde. Tot het lager onderwijs behoorde ook het psalmgezang; want niemand achte zich gerechtigd om in de kerk psalmen mede te zingen indien hij ’t vooraf niet had geleerd. In het begin dezer eeuw zag men het psalmgezang aan als het onmisbaar doel eener goede opvoeding.

Waar men op de oudste scholen ook veel werk van maakte, dat was de schrijf- of penkunst, thans schoonschrijven genoemd. Op de avondschool kwamen meest de oudsten en verst gevorderden, die zich vooral in het rekenen en fraaischrijven oefenden. Bijkans had ik vergeten te zeggen, dat meester ook godsdienstig onderwijs gaf en wel ’s Saterdagsochtends. Om mijne lezers nu tot slot een denkbeeld van de jeugd in eene oude Friesche dorpschool te geven, zo moeten zij weten dat de afkomst van hoog en laag, van rijk en arm, van boer en burger, daar zonder enige onderscheiding bij elkander zat. De democratische geest van het volk had ze allen onder elkander gemengeld, en daaruit werden voordelen geboren, welke men thans niet meer kent. De armen deelden in de meerdere beschaving der begoedigden, de begoedigden vergaten in deze vermenging de oorspronkelijke gelijkheid der menschen niet; zij bleven menschelijk, gemeenzaam en hulpvaardig jegens de armen.

Zo ongeveer kan een klaslokaal er hebben uitgezien in de tijd van meester Idzerda.

Opvolger van Idzerda in 1808 was Hermannus Wondaal, afkomstig uit Kollum. Zijn traktement bedroeg 350 caroliguldens plus de schoolgelden en vrij wonen. Hij vertrok al een jaar later naar Buitenpost.

Met ingang van 1 januari 1810 werd Wijtze Uilkes Boonemmer aangesteld. Geboren in 1778 bij Tjalleberd kwam hij via Rottum(1802), Follega (1803) en Birdaard (1806) in Grou. In 1817 gingen er gemiddeld 90 kinderen naar school.

Als nieuwe meester trad op 1 mei 1829 in functie Hartog Wolff, afkomstig uit Reduzum. In zijn tijd werd de nieuwe school gebouwd. (Deze stond tussen de huidige muziektent en de achterzijde van de huizen aan de Hoofdstraat). Meester Wolff heeft tot november 1842 aan het hoofd van de school gestaan. Hij kreeg toen op eigen verzoek ontslag, maar bleef hier wonen als ‘Franse meester’ zoals blijkt uit een advertentie in de Leeuwarder Courant van 19 augustus 1842: “De ondergeteekende, in staat zijnde met behulp van zijnen eerste ondermeester, die vroeger “secondant op eene Fransche school te Groningen was, om grondig onderwijs in het spreken en “schrijven der Fransche, Engelsche en Hoogduitsche Talen te kunnen geven, vraagt op zeer billijke “voorwaarden, tegen Nov. e.k., twee kostleerlingen of kwekeling-onderwijzers”.

De school werd tijdelijk waargenomen door Binne Martens Maakal, ondermeester in Reduzum; totdat op 1 april 1843 Jan Everts Hoekstra werd benoemd. Hij was oorspronkelijk afkomstig uit Wergea. In 1846 telde de school inmiddels 220 leerlingen. Hij ging met pensioen in 1884, het jaar dat de nieuwe school werd gebouwd (Parkstraat, nu Poeisz supermarkt).

Op 1 december 1884 deed Dirk Schuitemaker, van Buitenpost, zijn intrede als hoofd van deze school. ‘Master Schuit’ kreeg in 1919 pensioen en werd in 1920 opgevolgd door J.P. Smit. Hij werd in oktober 1922 benoemd als hoofd van de nieuwe ‘School voor U.L.O.’ aan de Stationsweg. Tot zijn opvolger werd toen benoemd J. Scheffer.                                                                                                                             

Nogmaals in het kort                                                                                                                                                            Geale Douwes 1536 / Rijenck Doijtiesz 1580 / Jeronimus Buwesz 1588 / Joannes Beetgumanus 1594 / Feicke Feikesz Schilcampius 1610 /  Claes Hettesz 1626-1657 / Pijtter (of Petrus) van Asperen 1671 Jan Pijters van Asperen 1680 /      Sijmon Wiltjes 1715 / Douwe Aelses Rollema 1727 / Hendrik Bartels Idzerda 1768-1807 / Hermannus Wondaal 1808 /    Wijtze Uilkes Boonemmer 1810-1829 / Hartog Wolff 1829-1842 / Binne Martens Maakal 1842 / Jan Everts Hoekstra 1843 / Dirk Schuitemaker 1884-1919 / J.P. Smit 1920-1922 / 1922 J. Scheffer.                                                                                    

Bron

H. Sannes, De Schoolmeesters van Idaarderadeel  (Het Nieuwsblad van Friesland)