Kerkhofspoort Sint Piterkerk (De Poarte)
Bij het betreden van het gebied rondom de kerk, komend vanuit de Hoofdstraat en gaande door de poort, leest men “TEGE QUOD FUIT”, hetgeen betekent: Bedek hetgeen geweest is. Bij het verlaten van dit terrein, dus aan de noordkant van de poort, leest men “QUOD ERIT REGE”, wat betekent: Beheers (of bestuur) hetgeen komen zal. Het terrein rondom de kerk was tot 1869 begraafplaats, de beide teksten wijzen hierop. Men moet zich voorstellen dat men toen (op de plaats waar nu de poort is) direct het kerkhof betrad. Een bestraat pad langs catechisatielokaal en pastorie, zoals nu, was er toen niet.
In 1850 kocht de kerkvoogdij van de Hervormde kerk een perceel grond aan de nu zo geheten Parkstraat, aan de linkerzijde bij het verlaten van het dorp. Deze grond werd aanvankelijk verhuurd, doch in 1857 besloot de kerk voogdij om op dit terrein een begraafplaats aan te leggen. In 1860 werd de nieuwe begraafplaats in gebruik genomen. De oude begraafplaats rondom de kerk bleef tot 1869 liggen. In dat jaar werd per advertentie in vier kranten bekend gemaakt dat de nog liggende grafstenen door belanghebbenden konden worden weggehaald. In het algemeen hadden de diverse familieleden hier geen belang bij en zo werden de grafstenen her en der verspreid en belandden ze o.a. bij boeren voor gebruik als verharding op het erf en in dammen en bij burgers in het dorp, waar ze als stoepsteen bij achterdeuren en als plaveisel voor binnenplaatsjes werden gebruikt. Hier en daar ziet men ze nog liggen. Een tweetal grafstenen werd in de jaren zestig van de vorige eeuw gevonden en belangrijk genoeg geacht om terug te brengen naar het oude kerkhof, waar ze aan de oostkant van het kerkterrein tegen het hek zijn neergelegd. Het zijn de stenen van twee van de bekende auteurs van de Friese klassieker “Rimen en Teltsjes”, namelijk EeItsje Halbertsma, dokter in Grou en Tsjalling Halbertsma, koopman in boter en kaas, eveneens te Grou. De derde auteur van dit voor de Friezen vermaarde boek, dominee Joast Halbertsma, predikant in Deventer, ligt aldaar begraven.
Alle drie werden in Grou geboren. Nadat de grafstenen waren opgeruimd (hiertoe werd slechts twee weken de gelegenheid gegeven), werd het terrein rondom de kerk geëgaliseerd. Met de overtollige grond werd de gracht gedempt, die vanuit het water de Grou tot aan het kerkhof liep. Vervolgens werd daarop een straat aangelegd. Deze straat werd de Hôfsgrêft genoemd, als herinnering aan de vroegere gracht. Van het voormalige kerkhof werd een plantsoen gemaakt, omgeven door een ijzeren hek, zoals dat er nu nog staat. Tegelijkertijd werd het voetpad, dat vanaf de Hoofdstraat over het kerkhof naar de Kerkstraat voerde, veranderd in een bestrate openbare weg, zoals die nu nog langs het catechisatielokaal (1905) en de pastorie loopt. Zo kwam het graf van dokter EeItsje in de straat te liggen, nu aangeduid met drie rode steentjes.
De poort dateert waarschijnlijk uit dezelfde tijd, dus rond 1870. Voor die tijd zal bij de toegang tot het kerkhof een poort of hek hebben gestaan, waarvan overigens niets bekend is. Het opschrift op de huidige poort stond waarschijnlijk ook al op de oude poort of hek.
Bron: Werkgroep Kerk naar buiten (1993)