Kerkklokken hebben in het leven van onze voorouders een belangrijke rol gespeeld. De meeste huishoudingen hadden geen uurwerken en horloges kende men niet. Het dorpsleven draaide om de wijzers van de kerkklok en de dagelijkse werkzaamheden richtten zich naar het luiden van de klokken. Zo’n tweehonderd jaar geleden behoorde het luiden van de klokken tot het takenpakket van de schoolmeester.
We lezen in de uit 1809 stammende: Beroepbrief van W.U. Boonemmer als “Schoolmeester, voorlezer, voorzanger, organist en koster met en benevens alle functiën daartoe van ouds behoorende” :
-Hij zal naar het tegenwoordig gebruik of zooals vervolgens door de Kerkvoogden zal worden bepaald, dagelijks de klok luiden, het Dorpsuurwerk opwinden, de Klokken en het uurwerk zooveel nodig smeeren, de Kerk Thoren en school droog uitstoffen en zuiver houden van spinrag.
-Hij zal geen andere dan met approbatie (=toestemming) der Kerkvoogden de gewoone Klok laten luiden, bij het beluiden der dooden en bij het begraven van lijken zorgen, dat de Klokken beneden geluid worden en ten einde voor te komen dat niemand bij diergelijke gelegenheden naar boven kan komen zal het uurwerk vooraf als de hamer van de Klok geligd wordt, worden gesloten.
Behalve ’s avonds werd de klok ook tweemaal daags geluid onder schooltijd. Dit liet de meester soms over aan de oudste leerlingen van de school. Joost Halbertsma schrijft in zijn stuk ‘De Oude Scholen’: “Ik voel mij nog gestreeld door de herinnering dat ik de eer had de torensleutel uit het mandje te nemen”. Toch was dit klokluiden niet helemaal zonder gevaar, want: “bij het einde van elke slag grepen wij de touwen bovenhands teneinde door den naslingerende klok op en neder geheschen te worden, waarbij mijn ambtgenoot eenmaal met het hoofd tegen de balken stuitte, dat hij duizebollende op den grond nedersmakte”.
De oorspronkelijke grote klok uit 1636 en de kleine klok (1786) werden op 24 maart 1944 door de Duitsers geroofd om omgesmolten te worden voor de oorlogsindustrie. Maar al gauw na de Tweede Wereldoorlog deed ‘de leegte van een zwijgende toren’ zich voelen en werd, op initiatief van Roelof Buisman, geld ingezameld voor een nieuwe klok. Op zaterdag 13 september 1947 werd de nieuwe torenklok overgedragen aan de Kerkvoogdij van de N.H. kerk, de Sint Piterkerk.
Vóór 1910 in de toren een kleine klok uit 1786 en een grote klok uit 1636. In het kleine torentje een klok uit 1653. In 1910 kwam er een scheur in de grote klok. Herstellen bleek niet mogelijk en de klok werd omgesmolten en een nieuwe gegoten door Van Bergen in Midwolda. Op 24 maart 1944 werden de klokken, op bevel van de bezetter, uit de toren verwijderd en afgevoerd naar Duitsland. Kerkvoogden besloten in plaats van de klokken een zuurstofcilinder op te hangen, geleend van Van der Made & De Vries. Dit experiment werd echter gestaakt. In 1945 blijken de klokken definitief verdwenen. Al gauw deed ‘de leegte van een zwijgende toren’ zich voelen en werd geld ingezameld voor een nieuwe klok. Zaterdag 13 september 1947 werd de nieuwe grote torenklok, weer gegoten bij Van Bergen in Midwolda, overgedragen aan de Kerkvoogden. Een jaar later, in 1948, wordt de kleine klok op z’n plaats gehesen.
Foto’s van het terugplaatsen van de grote klok, zie hierna.
Het luiden ging tot 1948 met de hand via de klokkentouwen op de begane grond van de toren, in 1948 werd een elektrisch-mechanische luidinstallatie aangebracht door de firma Elderhorst uit Zoeterwoude. Deze luidinstallatie werd in 1980 wegens ouderdom vervangen door een nieuwe installatie van de firma Eijsbouts uit Asten. De klokken slaan de uren, halfuren en kwartieren via het slagwerk op het uurwerk. Op zondag bovendien voor aankondiging van de kerkdienst. Luiden met beide klokken gebeurde vroeger uitsluitend bij begrafenissen, waarbij met de grote of de kleine het eerst werd ingezet, al naar de overledene een man of een vrouw is.
Het kleine klokje in het torentje had al enige tijd stilgestaan omdat de ophanging en het luidwerk aan reparatie toe waren. Kerkvoogden besloten het niet meer te repareren en boden het klokje in 1904 in bruikleen aan aan het Fries Museum, wat werd aanvaard. In 1943 werd vanuit het museum gevraagd of het niet beter zou zijn het klokje terug te nemen met het oog op invordering van brons door de bezetter. Het klokje werd in een gesloten krat teruggebracht en onder de turf in het turfhok van het badhuis verborgen. Het kleine klokje van 1653, nu de oudste klok, werd later weer in het torentje gehangen en doet sedertdien dienst als aankondiging van begin en einde van de kerkdienst.
Bron: Werkgroep Kerk naar buiten (1993)