Het is meer dan waarschijnlijk dat Pikmar en Wide Ie zijn ontstaan vanuit in oorsprong natuurlijke, daarna deels vergraven, waterwegen. Als gevolg van de heersende zuidwestelijke winden is daarna veel land verloren gegaan. Het bodemprofiel met een dunne laag klei op veen is gevoelig voor afslag. En wanneer ’s winters veel land onder water stond was nauwelijks verschil te zien tussen land en water.
U.G.Hosper schrijft hierover: “De meren en plassen van de Lage Midden beslaan een oppervlakte van ca. 10.000 ha. De meeste van deze meren zijn in de Late Middeleeuwen ontstaan of vergroot door erosie. Opvallend is dan ook dat de meeste meren als verbredingen van veenstromen te beschouwen zijn, ontstaan door afslag. Een goed voorbeeld hiervan is het riviertje de Drait dat via de Drachtster Ee en de Wijde Ee in de Kromme Ee overgaat, en vervolgens via de Sitebuurster Ee, Wijde Ee en Peanster Ee in de voormalige Middelzeeuitmondt.” (Hosper, 1997)
Opvallend is dat op kaarten uit de 16de eeuw Wide Ie en Pikmar nooit staan aangegeven. Grou lag daar bovendien steeds nogal geïsoleerd en niet aan een belangrijke waterweg. Het hoofdwater liep langs Jirnsum, Friens, Idaard en Aegum. De Ie vervolgde vanaf de Veenhoop zijn weg naar Earnewâld, Warten en Leeuwarden. In het begin van de 17de eeuw zien we de meren – eerst klein, dan groter – op kaarten verschijnen. Dan krijgt Grou ook de zo vaak geprezen centrale positie in het vaarwegennetwerk. Er moet in die periode veel (graaf)werk zijn verzet!
Pas in het begin van de zeventiende eeuw zien we Grou wel aan waterwegen op de kaart staan.
Dat er in de 16de eeuw nogal wat gebeurde op waterhuishoudkundig gebied is bekend. Denk aan het grote belang van het graven van het Kolonelsdiep door Caspar de Robles voor de vaarverbinding tussen Leeuwarden en Groningen. Maar ook nam het water nogal wat land weg, zoals blijkt uit het volgende citaat: “…de vicarie te Grouw heeft twie verscheijden zaeten landen, dat principael corpus weylandt loept int oest ande Pyckmeer ende int zuijdt oeck ant waeter heetende de Groedaem…. Welcke landen moegen voeden negen oft thien koeyen off daer omtrent want de voors. landen leggen ant waeter en slaen veel aff.” (De Beneficiaalboeken van Friesland, 1543, p. 210)
Door de afslag is men niet zeker wat de opbrengst van de grond het komende jaar zal zijn.
De naam Pikmar
Over de oorsprong van de naam van het Pikmar bestaat geen zekerheid. Volgens Wikipedia is de naam afkomstig van het woord piek, een goede soort turf. Volgens de geintegreerde taalbank (GTB) is Pikmar “een meer dat een pikachtige stof bevat”.
Een andere elegante verklaring is die van Rintje Bouma. Hij wijst op de zeer goede waterkwaliteit van het meer, die ook mede de reden was daaruit drinkwater te winnen en ongezuiverd aan de gemeente Leeuwarden te leveren. Het voorkomen van snoek is een indicatie voor schoon water. En ‘pik’ is een andere naam voor deze vissoort. In het Engels wordt een snoek ‘pike’ genoemd, net als in het IJslands en Baskisch overigens. Het Snoekmeer dus! Schoustra verwijst in zijn ‘Toponimensamling’ ook naar de verwantschap met het Engelse ‘Pikemere’ in Cheshire en de snoek als naamgever. (Schoustra, 1978, p. 66)
Overigens hoeven we niet helemaal naar Engeland voor een naamsverwant water. Bij Pikesyl ten westen van IJlst vinden we het Piekemeer of Pikemar.
Bronnen
De Beneficiaalboeken van Friesland, 1543 uitgegeven door P.L.G. van der Meer en J.A. Mol, Leeuwarden Fryske Akademy, Afûk, 2013
Schoustra, S.A., Toponimensamling fan Grou en omkriten , Stifting Grou , 1978
U.G. Hosper, in: Twirre 8, 1997, 3
1934 It Fryske Gea waarschuwt tegen te veel zomerhuisjes aan Pikmeer